Meer naar buiten voor gezonde ogen
Meer bijziende kinderen nu, meer slechtziende veertigers straks
Dit artikel werd in 2015 reeds gepubliceerd, maar verdient vanwege de actualiteit wederom aandacht.
Er zijn van die onderwerpen waarvan je je afvraagt waarom ze zo weinig aandacht krijgen. De enorme toename van bijziendheid is er zo een. In Nature stond recentelijk een artikel waarin de ‘myopia boom’ onder de loep werd genomen, met China als voorbeeld.
Zestig jaar geleden was 10 tot 20 procent van de bevolking in China bijziend. Nu heeft 90 procent van de tieners en jongvolwassenen een bril met negatieve lenzen nodig.
In Nederland en de rest van Europa zijn we helaas trendvolgers, zegt Caroline Klaver, hoogleraar epidemiologie en genetica van oogziekten aan het Erasmus MC. ‘Van de zestigers is één op de vier bijziend. Van de veertigers één op de drie. Van de twintigers één op de twee.’ En er is geen reden om aan te nemen dat het daarbij blijft. De toename is dus al zeker veertig jaar gaande, maar het is pas de laatste jaren duidelijk geworden.
Voor degenen die vastzitten aan bril of lenzen is dat meer dan alleen vervelend, zegt Klaver: ‘De problemen beginnen pas echt vanaf een jaar of 40, als de veroudering van weefsels inzet. Doordat de oogbol van bijzienden langer is, is de achterkant van het oog dunner, en daarmee gevoeliger voor verouderingsverschijnselen. Van de mensen die sterk bijziend zijn, met een brilsterkte hoger dan -6, wordt één op de drie slechtziend. Het gros door myopische
maculadegeneratie, maar ze lopen ook meer kans op netvliesloslating en
glaucoom.’ En helaas, die ernstige bijziendheid neemt ook toe: van de oudere groep is dat bij 5 procent het geval, bij de twintigers al bij 7 tot 8 procent. En Klaver is bang dat dit snel naar 10 procent stijgt. Dus reken maar uit hoeveel slechtziende veertigers er over enkele decennia bij komen.
Myopie is deels genetisch bepaald, maar het moge duidelijk zijn dat dat niet de verklaring kan zijn van de plotse toename. Daar moeten omgevingsfactoren voor verantwoordelijk zijn. Daarover zijn twee belangrijke theorieën, die een grote samenhang vertonen, vertelt Klaver: ‘Kinderen komen te weinig buiten, en zijn te veel bezig met ‘dichtbij kijken’, of dat nu in boeken of op schermen is.’ Die laatste theorie is allang bekend: voor dichtbij-activiteit moeten ogen accommoderen. Klaver: ‘Als dat uren achtereen gebeurt, kan dat de groei van de oogbol beïnvloeden.’ De andere theorie is nieuwer, en kwam op nadat onderzoekers vonden dat vooral de hoeveelheid buitenlicht van grote invloed was op wel of niet bijziend worden. Het idee is dat buitenlicht zorgt voor vrijkomen van dopamine in het netvlies. Dopamine blokkeert het verlengen van de oogbol. De buitenlichttheorie wordt steeds meer als de juiste gezien, maar, zegt Klaver: ‘In mijn optiek spelen beide mechanismen een rol. De hoeveelheid buitenlicht is alleen veel beter te objectiveren, vandaar dat een verband met myopie veel makkelijker aan te tonen is.’
In het Erasmus MC proberen Klaver en collega’s die ernstige bijziendheid te voorkomen, door bij kinderen wier ogen snel achteruitgaan met atropineoogdruppels te behandelen. Klaver: ‘Daarmee remmen we de groei van de ogen. Maar prettig is het niet, want de pupil blijft ook groot, zodat kinderen last van licht krijgen. En ze kunnen niet goed meer dichtbij kijken, waardoor ze vaak een leesbril moeten krijgen.’ Veel beter zou het zijn om myopie bij een grotere groep te voorkomen. Klaver: ‘Na een halfuur lezen of op een scherm kijken, moeten kinderen pauze houden. En ze moeten minstens 15 uur per week buiten zijn. Dat is een omslag, want velen halen niet eens een uur per dag.’
Bron:
Medisch Contact
De studie.
(December 2017)
Reacties: