Meer aandacht voor verborgen dikmakers
Denk bij obese patiënten ook eens aan verborgen dikmakers, zegt professor Liesbeth van Rossum. Zij onderzoekt onder andere de rol van stresshormonen op overgewicht en ontwikkelt persoonsgerichte behandelprogramma’s voor
obesitas.
Van Rossum is internist-endocrinoloog in het Erasmus MC en medeoprichter van het Centrum Gezond Gewicht (een samenwerking van het Erasmus MC, het Sint Franciscus Gasthuis en het Maasstad Ziekenhuis). Ze is een van de sprekers op het congres Arts & Voeding.
Verborgen dikmakers, oftewel minder gangbare factoren die bijdragen aan overgewicht, zijn doorgaans weinig bekend bij huisartsen en medisch specialisten. Genetische aandoeningen zijn daar één van, in het bijzonder de stoornissen in de eetlustregulatie. Van Rossum noemt in haar voordracht als voorbeeld het melanocortine-4-receptor (MC4R) gendefect. Een monogenetische aandoening waarbij het verzadigingscentrum in de hypothalamus onvoldoende werkt. Het resultaat is onverzadigbare honger en vaak al overgewicht op jonge leeftijd. Zo’n 0,5 tot 6 procent van de mensen met obesitas heeft zo’n genmutatie. In de huidige obesogene omgeving leiden deze genetische varianten nóg sneller tot obesitas en obesitasbehandelingen zijn voor hen minder succesvol, aldus Van Rossum.
Een andere onbekende dikmaker is medicatie. Het metabole effect van psychofarmaca is inmiddels bekend, maar de invloed van antihypertensiva (bètablokkers), glucoseverlagende middelen (insuline, glimepiride), corticosteroïden (triamcinolon, prednison) en mogelijk ook antihistaminica (cetirizine), wordt weinig onderkend. Van Rossum beschrijft een casus van een 20-jarige vrouw die een acute gewichtstoename en Cushing-achtige symptomen kreeg na een eenmalige intra-articulaire injectie met Kenacort. Endocriene testen toonden een onderdrukking van de endogene productie van ACTH en cortisol aan. Effecten die bij sommige individuen toe te schrijven zijn aan de langdurig aanhoudende werking van een intra-articulair toegediend corticosteroïd. Dit effect geldt overigens niet alleen voor corticosteroïden in injectie- of pilvorm, maar kan ook (vaak in mindere mate) optreden bij inhalatiecorticosteroïden en hormooncrèmes. Dit is mede afhankelijk van dosering, duur en vorm van het gebruik. Van Rossum onderschrijft deze associatie in een van haar studies, waarin wordt geconcludeerd dat de prevalentie van corticosteroïdgebruik significant hoger is onder obesen dan onder niet-obesen.
Van Rossum bespreekt ook het ‘jojo-effect’: het fenomeen waarbij mensen fors aankomen na het volgen van een zogenaamd crashdieet. Het terugvallen in oude gewoontes wordt deels gedreven door biologische veranderingen. Zo beschrijft Van Rossum dat een jaar na een zeer beperkt calorisch dieet, met een duur van tien weken, basale veranderingen optreden in het metabolisme. Hongerstimulerende hormonen (zoals ghreline) nemen toe, eetlustremmende hormonen (zoals GLP-1 en leptine) nemen af en de vetverbranding gebeurt op een lager pitje. Daarbij is het zogenaamde bruine vet van belang, zo stelt Van Rossum. Bruin vet zet calorieën om in warmte en zit met name op de romp en in de nekstreek. Dit in tegenstelling tot het bekende witte (‘slechte’) vet op de buik en heupen. Bij mensen met obesitas is echter minder bruin vet aanwezig, waardoor hun verbranding trager gaat. Onderzoek laat zien dat bruin vet geactiveerd kan worden door blootstelling aan lage temperaturen (17 graden is al voldoende) en beweging. Zelfs voedingsmiddelen als rode peper, groene thee en koffie zouden in bescheiden mate kunnen bijdragen aan een stimulatie van de vetverbranding.
Kortom, naast een ongezonde leefstijl, psychosociale en culturele factoren, is het belangrijk om ook oog te hebben voor deze verborgen dikmakers. Dit biedt aanknopingspunten voor effectievere obesitasbehandeling, aldus Van Rossum.
Elyse Bouritius
(Juni 2016)
Reacties: