Hoeveelheid foliumzuur individueel verschillend.
Personen
met een bepaald genotype hebben meer foliumzuur nodig dan anderen om eenzelfde
homocysteïnespiegel in het bloed te bereiken. Een verhoogde spiegel vergroot
het risico van hart- en vaatziekten en afwijkingen aan de neurale buis.
Mensen met het bewuste TT-genotype hebben op beide genen een mutatie waardoor
het metabolisme van foliumzuur verandert. Dit is van invloed op de respons van
de homocysteïnespiegel op foliumzuur. Bij mensen met slechts één gemuteerd
gen of helemaal geen mutatie, respectievelijk het CT- en CC-genotype, verandert
dit metabolisme niet. Dr Pauline Ashfield-Watt van de University of Wales in
Cardiff bestudeerde van drie groepen de genotypen, ieder 42 gezonde
proefpersonen. Het onderzoek werd verdeeld in drie perioden van elk vier
maanden. In de eerste periode slikten de vrijwilligers dagelijks een placebo en
lieten zij alle voedingsmiddelen staan die verrijkt waren met foliumzuur.
Gedurende de tweede periode haalden zij dagelijks 400 µg foliumzuur uit
verrijkte voedingsmiddelen of voeding van nature rijk aan foliumzuur, terwijl
zij tijdens de derde periode dezelfde dosis met een supplement binnenkregen.
De foliumzuurspiegel in het bloed was hoger na het slikken van een supplement en
het nuttigen van foliumzuurrijke voeding dan na het eten van voeding die vrijwel
geen foliumzuur bevatte. De supplementen zorgden nog eens voor een hogere
foliumzuurspiegel dan het voedsel. Na het slikken van supplementen en het eten
van foliumzuurrijk voedsel was de homocysteïnespiegel lager dan wanneer de
proefpersonen weinig foliumzuur aten. De supplementen en voeding rijk aan
foliumzuur zorgden beiden voor eenzelfde homocysteïnespiegel.
Mensen met het TT-genotype hadden in vergelijking met de CC-groep na het eten
van foliumzuurarme voeding een lagere concentratie foliumzuur in het bloed (14,8
vs 19,0 nmol/l) en een hogere homocysteïnespiegel (14,5 vs 8,9 µmol/l). Dit
verschil werd enigszins kleiner wanneer men meer foliumzuur binnenkreeg. Rijk
aan foliumzuur zijn bladgroente, asperges, tarwe, peulvruchten, noten, melk en
biergist. (2003)