Ecologische economie
door Leida Rijnhout
De wereld draait vierkant, zoveel is
zeker. Grote delen van de wereldbevolking hebben honger, leven in
oorlogssituaties, zijn op de vlucht, worden uitgebuit of werken in
zeer slechte arbeidsomstandigheden. Het aloude cliché “de rijken
worden rijker, en de armen worden armer” blijft een hardnekkige
waarheid. Maar dat dus niet alleen, ook het milieu boert zienderogen
achteruit en het klimaat wordt wispelturiger dan ooit. Het gaat dus
slecht, maar op de één of andere manier lukt het ons niet het tij
te keren.
|
Geen
nieuw probleem
Reeds in de jaren 70 werd regelmatig aan de alarmbel getrokken en werden
we aangemaand ons ontwikkelingsmodel in vraag te durven stellen. Toen al
bleek dat de negatieve effecten te groot waren om door te gaan op de
ingeslagen weg. Een interessant boekwerkje uit die tijd, meer bepaald uit
1973 is “Small is Beautiful; a study of economics as if people mattered”
van Dr. E.F. Schumacher. Het boek maakte in die tijd veel ophef, zeker in
economische kringen. Ondertussen is het op de meeste universitaire
economie-faculteiten onder het stof verdwenen. Slechts een handvol
economen hebben verder gewerkt op de inzichten van Schumacher. Hij was een
van de eerste economen die stil stond bij het feit dat natuurlijke
hulpbronnen wel eens op konden raken. Schumacher had er toen 20 jaar
voorzitterschap van de Nationale Kolen Raad in Engeland op zitten, dus
kende hij de problematiek. Hij introduceerde het feit dat je op milieu
geen prijs kunt plakken. En dat natuurlijke hulpbronnen niet louter
behandeld konden worden als economische input voor productieprocessen,
maar eerder als kapitaalgoederen die goed beheerd moeten worden. Maar ook
wees Schumacher erop dat eigenlijk pas vanaf begin 18de eeuw het
economisch denken zo in het middelpunt van ons handelen is komen te staan.
Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen. Nu wordt alles gerelateerd aan
economische cijfers. Toen 175 jaar geleden voor een eerste keer een
professor politieke economie aan de Oxford University werd aangesteld was
er enorm protest, omdat men bang was dat deze wetenschap alle andere,
voornamelijk morele wetenschappen zou overschaduwen. Zelfs John Maynard
Keynes, een van de grondleggers van de hedendaagse macro-economie,
waarschuwde in die tijd al dat de economische problemen niet overschat
moesten worden ten aanzien van grotere zorgen van algemeen belang.
Integendeel, ze zouden aan elkaar gelinkt moeten worden, maar dat werd en
wordt nog steeds te weinig gedaan.
In de 21ste eeuw daarentegen wordt het
politieke beleid vooral gevoed door de traditionele, klassieke
economische principes. De invloed van economie is cruciaal voor ons
handelen, wat is ‘economisch’ en wat is ‘oneconomisch’. Er
zijn weinig andere criteria die zo doorwegen als deze in onze
maatschappij. Maar wat willen ‘economisch’ of ‘oneconomisch’
eigenlijk zeggen? Iets is ‘oneconomisch’ als er geen of te
weinig winst is in termen van geld. Sociale, esthetische, morele of
politieke redenen zijn meestal van ondergeschikt belang. Terwijl dit
voor het algemeen welzijn wel doorslaggevende argumenten zouden
kunnen zijn waarom iets wel of niet wordt uitgevoerd. Alleen als de
sociale, esthetische, morele of politieke argumenten financiële
winst kunnen opleveren, zijn ze in onze ogen valabel (lees
economisch). Kosten-batenanalyses zijn ons denken gaan overheersen.
De markt is centraal gesteld en het neoliberale denken is het dogma
van de moderne econoom geworden.
Tegenbeweging
Het is niet verwonderlijk dat er een tegenbeweging is gekomen van
wetenschappers die weer evenwicht wilden tussen economisch denken en
ethische principes. Zo zegt de Catalaanse professor Joan Martinez-Alier,
een van de grondleggers van de ecologische economie in een interview met
MO*: “Je kan economie omschrijven in termen van prijzen en kwantiteiten
die verhandeld worden, maar dat is slechts een deel van het plaatje.
Ecologische economen zien de natuur als een wezenlijk onderdeel van het
functioneren van de economie. Kijk je naar het metabolisme van onze
samenleving (het proces van input van materialen en energie, de verwerking
en de output), dan is het duidelijk dat de heersende economie niet
gebaseerd is op een circulaire doorstroom van energie en materialen. Een
klein deel van de materialen wordt na gebruik gerecycleerd of hergebruikt.
Een heel groot deel eindigt als problematisch afval: zware metalen,
nucleair afval, afbraak van ecosystemen bij mijnsites, afvalwater en CO2
dat zich opstapelt in de atmosfeer. Alles bij elkaar veel meer dan wat de
aarde kan opnemen en verteren. En de grondstoffen worden weggehaald aan
een tempo dat ontelbare keren hoger ligt dan het tempo waaraan de natuur
kan herstellen”.
Natuur wordt gezien als een externe
factor in de traditionele economie, terwijl het er eigenlijk deel
van uitmaakt. Dit verkeerde uitgangsprincipe in het denken leidt tot
grote problemen in de wereld. Vandaar dat het ook zo belangrijk is
om de economie en in eerste instantie het economisch denken radicaal
te veranderen. Economie moet in dienst staan van de samenleving. En
niet andersom. Wat zijn de reële kosten en wat zijn de baten, en
voor wie? De ecologische economie helpt ons een stuk op weg om deze
problematiek onder de knie te krijgen en er daadwerkelijk iets mee
te doen.
Uitgangspunt:
er is maar één aarde
De aarde als leverancier van ons natuurlijk kapitaal is gelimiteerd. Dat
is een gegeven waar we niet onderuit komen. De toevoer van olie, metalen,
voedsel, schone lucht en water is beperkt. Als we iedereen willen voeden,
laten wonen, oorlogen om grondstoffen willen vermijden, ons willen blijven
verplaatsen, kortom iedereen zijn deel op welvaart gunnen, zullen we hier
beheerst mee om moeten gaan. De ideale kernvraag voor de economie als
wetenschap is de optimale verdeling van de schaarste. Schaarste heeft in
de economie niet de betekenis van zeldzaam maar van beperkt beschikbaar.
Dus economie moet over (her)verdeling van en de toevoer van ons natuurlijk
kapitaal op aarde gaan. In een ideale situatie gaat dit over een eerlijke
verdeling van dit kapitaal, omdat iedereen op aarde dezelfde rechten
heeft. Maar zoals de wereldkaart van de huidige voetafdrukken aangeeft is
er van eerlijke verdeling nog niet veel sprake.
Hoe
staat u op de wereld?
Iedere persoon neemt een deel van de ruimte op aarde in. Hoeveel ruimte
hangt af van iemands consumptie. Met behulp van de Ecologische Voetafdruk
zijn we in staat om een getal, uitgedrukt in hectare, te plakken op
hoeveel oppervlakte aarde een persoon beslag legt. Het model is bedacht
door de Canadese wetenschappers Wackernagel en Rees. Het gaat niet alleen
om de ruimte die nodig is om voedsel te verbouwen. Ook gebruik van papier
en transport legt beslag op de beschikbare ruimte. Alles wat u eet,
aantrekt en koopt wordt ergens geproduceerd en moet ook worden vervoerd.
Hoe
wordt de Voetafdruk berekend?
Alles wat we gebruiken kunnen we omrekenen naar de hoeveelheid ruimte die
daarvoor nodig is. Bij landbouwgrond voor voedsel en de ruimte voor wegen
en huizen is dat duidelijk. Energiegebruik wordt omgerekend naar de
hoeveelheid uitgestoten CO2 (kooldioxide). Om die CO2 om te zetten in
zuurstof, is een bepaalde oppervlakte bos nodig. Die hoeveelheid bos wordt
opgeteld bij de rest van uw ruimtegebruik. Zo is het mogelijk om voor
iedere persoon, en ook voor landen en steden, uit te rekenen hoeveel
grondoppervlak nodig is voor alle dingen die geconsumeerd worden.
Reken zelf simpel uw eigen voetafdruk uit.
Voor een uitgebreide test: www.ecolife.be
Het probleem gaat verder dan alleen de
eerlijke verdeling van welvaart. Wat de toekomst van iedereen
aangaat is dat we sinds 1987 bezig zijn de aarde op te souperen. Dat
wil zeggen dat we sinds dan meer gebruiken dan wat de aarde kan
aanmaken. Deze zogenaamde ‘overshoot’ wordt steeds groter (Zie
afbeelding). En dat impliceert een groot milieuprobleem. Het
onderstreept ook de noodzaak dat we veel zuiniger moeten omspringen
met natuurlijke hulpbronnen.
Economische
groei als oplossing voor alles?
In het traditionele economische denken wordt sterk de nadruk gelegd op
economische groei. Het groeimodel is goed voor de werkgelegenheid, goed
voor de armoedebestrijding, goed voor het verbeteren van de openbare
diensten en goed voor het milieubeheer. Het klopt absoluut dat een land
een economisch potentieel nodig heeft om te voldoen aan de noodzakelijke
basisbehoeften van de bevolking. Maar, zoals we hierboven al hebben
geconstateerd, zijn er grenzen aan de groei. Daar de groei vrijwel altijd
gekoppeld is aan het verbruik van natuurlijk hulpbronnen en de uitstoot
van (niet recycleerbaar) afval impliceert dit een eindigheid. De politiek,
het bedrijfsleven en de vakbonden blijven echter sterk gericht op de
economische groei. Maar is dat wel zo realistisch? Als we weten dat té
veel groei op de duur meer problemen dan positieve effecten oplevert? Het
is net als met kinderen: je bent als ouder heel blij dat ze goed groeien,
maar je bent ook blij dat het op een bepaalde lengte of breedte ophoudt.
Daarna gaan we ons als ouders eerder richten op hun innerlijke groei en
ontwikkeling.
De econoom Herman Daly heeft berekend
dat ook in nationale economieën de economische groei vanaf een
bepaald punt niets positiefs meer opbrengt voor de maatschappij.
Vanaf dat punt start de oneconomische groei. Hiermee bedoelt hij dat
de sociale en ecologische kosten groter worden dan dat wat de
economische groei aan financiële winst oplevert. Maar omdat we
teveel gewend zijn om te denken in louter financiële opbrengsten,
wordt economische groei niet echt in twijfel getrokken. Herman Daly
is vrij radicaal in zijn opvatting als het gaat met het wegwerken
van het economische groeidogma: “If you’ve eaten poison, you
must get rid of the substances that are making you ill. Let us then,
apply the stomach pump to the doctrines of economic growth that we
have been forced-fed for decades.”
En inderdaad, we zien het blindelings
geloof in de economische groei overal opduiken. Het Europese beleid
is er op geënt met de als zaligmakend beschouwde Lissabon-strategie.
Deze strategie voorziet 3% economische groei, zodat we tegen 2010 de
meest competitieve economie van de wereld zijn. De vraag wie
hiervoor de benodigde planeten gaat leveren, want onze aarde is
tegen die tijd uitgeput, wordt helaas niet beantwoord. Toch is het
een onomstotelijk gegeven dat we maar één planeet hebben die ons
van de benodigde grondstoffen moet voorzien en die het geproduceerde
afval zal moeten kunnen opnemen. Dergelijke strategieën zijn
onhoudbaar. De aarde groeit niet met onze economische ambities mee,
wel integendeel.
In de Vlaamse Strategie Duurzame
Ontwikkeling wordt er gesproken over “duurzame groei”. Dit is
een flauwe woordspeling die uiteindelijk duidelijk maakt dat men de
omschakeling naar een echte duurzame ontwikkeling (nog) niet wil. De
econoom Herman Daly formuleert het heel drastisch in een kort
artikel, getiteld Sustainable Growth? No, thank you (in de bundel:
The case against globalisation, 1996). Duurzame groei, zegt hij, is
net zo onmogelijk als een perpetuum mobile. De aardse biosfeer is
een begrensd systeem dat wel verandert, maar waar geen materie
bijkomt of afgaat. De menselijke economie is een subsysteem van het
ecosysteem aarde. Als dat subsysteem blijft groeien zal het óf te
gronde gaan door tekorten en tegenkrachten, óf het systeem
vernietigen waar het onderdeel van is. Dat betekent niet, zegt Daly,
dat er geen ontwikkeling mogelijk is. Je kunt dingen anders gaan
doen, slimmere dingen bedenken, het leven leuker maken. Als je die
twee, ontwikkeling en groei, maar scherp van elkaar onderscheidt.
De
economie van het genoeg
Sinds oud-generaal Surayud Chulanont na de staatsgreep in september werd
benoemd tot interim-minister-president heeft hij voortdurend gewezen op de
noodzaak om de stormachtige economische groei van de laatste jaren in
balans te brengen met matiging en zorg voor de natuur en de sociale
onderklasse. In navolging van Bhutan, het kleine Aziatische koninkrijk,
heeft Thailand aangegeven zich meer te willen richten op de geluksbeleving
van de mensen dan op de cijfers die de waarde van de nationale economie
uitdrukken. Terwijl hij onder vuur ligt van economen die vrezen dat
buitenlandse investeerders hun interesse in Thailand verliezen, heeft
Surayud bijval gekregen van de UNDP. In het in januari gepresenteerde
Thailand Human Development Report 2007 wordt gesteld dat de ‘economie
van het genoeg’ de poort is naar het terugdringen van armoede,
ongelijkheid en corruptie, terwijl ze een bescherming biedt aan financiële
crises. Bangkok Post (10 nov. 2006) legt uit dat de ‘economie van het
genoeg’ (in Nederland al langer gepropageerd door econoom Bob
Goudzwaard) teruggrijpt op een boeddhistische filosofie. In Thailand is
zeker 90 procent van de 65 miljoen inwoners boeddhist.
Meten
is (niet altijd) weten
Als we er van uit gaan dat de economie een instrument is dat gebruikt
dient te worden om onze ‘huishouding’ te organiseren. Dan willen we
dit instrument inzetten om onze welvaart zo goed mogelijk te garanderen.
Economische groei helpt effectief om welvaart te creëren, maar zoals
reeds aangehaald tot een zekere grens. Schumacher was ook een van de
eersten die de indicator van het Bruto Nationaal Product (BNP) in vraag
stelde: “het doel behoort te zijn om zoveel mogelijk welvaart te creëren
met een minimum aan consumptie”. Het BNP meet alleen de economisch
activiteit, ook al is die negatief voor onze welvaart. Een fatale
kettingbotsing op de E40 is volgens het BNP goed voor de economie: het
zorgt voor economische activiteiten voor de begrafenissector,
ziekenhuizen, garages, politie en ambulancediensten, auto-industrie, etc.
Maar het draagt weinig bij tot ons welvaartgevoel. En het zorgt voor een
hogere druk op de draagkracht van de aarde (extra nood voor grondstoffen
en extra afval).
Maar ook: vrijwillige diensten, die
wel bijdragen aan de welvaart, worden niet meegeteld in het BNP. Het
betreft hier opvang voor kinderen door grootouders, maar ook het
openhouden van een dienstenloket, of het mee organiseren van een
muziekfestival. Een laatste opmerking die gemaakt kan worden bij de
indicator van het BNP is het feit dat het geen ongelijkheid in de
maatschappij bekijkt. Inkomensongelijkheid is namelijk een hele
grote factor voor een gevoel van onbehagen in een maatschappij.
Er zijn ondertussen al een aantal
alternatieven ontwikkeld voor het BNP, vooral met de bedoeling om
ons welzijn te meten, of ons gevoel van geluk. Of zoals de
ecologische voetafdruk doet, het beslag van de aarde voor de
levenswijze van een persoon of land. De Verenigde Naties
ontwikkelden de Human Development Index en aantal Nederlandse
economen de Index voor een Duurzame Samenleving en het Duurzaam
Nationaal Inkomen. De internationale milieuorganisatie Friends of
the Earth schaarde zich achter een Index of Sustainable Welfare (ISEW),
overigens net als het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling. VODO
heeft inmiddels met haar petitie een paar duizend handtekeningen
overhandigd aan de vorige federale regering met de vraag werk te
maken van dergelijke indicator. Ook de Wereldbank introduceerde een
zogenaamde internationale spaarindex. Hun resultaten zijn te vinden
in de studie “Where is the Wealth of Nations. De conclusie van die
studie was niet bepaald opbeurend. Na optelling van positieve
factoren als onderwijs en na het schrappen van negatieve elementen
als bijvoorbeeld de kosten van milieuschade en de uitputting van
natuurlijke hulpbronnen, komen veel ontwikkelingslanden uit op
negatieve spaarquota.
Dergelijke initiatieven dateren al van
de jaren zeventig. Het beruchte Rapport van Rome, Grenzen aan de
groei (1972), was blijkbaar toch een omslagpunt. Wereldwijd kwam er
uitgebreide aandacht voor de gevolgen van milieuvervuiling en
ongebreidelde economische groei. Uitdaging is om te komen tot een
selectieve groei, een selectieve krimp, en een accentverschuiving
van materiële naar immateriële groei. In die visie kan er meer
aandacht gaan naar de uitbreiding van de dienstensector en sectoren
als zorg en onderwijs. Maar dan moet je als regering wel een goede
indicator hebben om welvaart en duurzame ontwikkeling te meten. Het
BNP doet dat dus zeker niet, die meet alleen economische activiteit.
Het BNP is ook niet ontworpen om welvaart te meten, vandaar dat het
ook zo vreemd is dat BNP-groei een algemene beleidsdoelstelling is
geworden.
In een aantal landen waar
wetenschappers de ISEW berekend hebben, is een punt van
oneconomische groei vastgesteld. Die ligt meestal tussen 1975 en
1980, bij een BNP per hoofd van 15.000 tot 20.000 dollar. Terwijl
het BNP per hoofd daarna blijft doorstijgen, gaat de ISEW naar
beneden. Een dergelijke knik in de ISEW-curve is vastgesteld in
Zweden, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Duitsland, Nederland
en Oostenrijk.
Stationaire
economie
Een term die vaak valt binnen de ecologische economie is de “Steady
State Economy”, oftewel de stationaire economie. Het was de econoom en
politicus John Stuart Mill, die in zijn boek Principles of Political
Economy in 1862 (!!) stelde dat, op een beperkte aarde, groei niet
eindeloos kan zijn. Hij wijdt in zijn boek een heel hoofdstuk aan “the
stationary state”, waarin hij betoogt dat groei en het er voor zorgen
dat mensen het beter krijgen en er voor zorgen dat allen daarin meedelen,
een schone zaak is, maar wel tijdelijk, en dat de eindtoestand er een zal
moeten zijn van evenwicht, een stationaire toestand, waarin het niet meer
gaat om groei, maar om het handhaven van een verantwoorde productie en een
goede verdeling, waarbij groei alleen nog wordt ingezet op plaatsen waar
tekorten zijn. Als Mill zich afvraagt wanneer zo’n stationaire situatie
zou moeten intreden, zegt hij onder andere dat hij hoopt, vanwege het
behoud van natuur, dat “de mensheid tevreden zal zijn met een
stationaire toestand lang voordat de noodzaak haar daartoe dwingt.” Die
hoop is inmiddels niet bewaarheid geworden. De noodzaak begint zich steeds
duidelijker af te tekenen. Voor hem is vooruitgang beslist niet hetzelfde
als voortdurende groei en de stationaire toestand betekent geen stilstand:
“Er zou zeker zo veel uitzicht voor alle vormen van geestelijke cultuur,
morele en sociale vooruitgang zijn als ooit tevoren, zeker zoveel ruimte
om de kunst voor een goed leven te veredelen, en een veel grotere kans dat
deze ook veredeld zou worden.” Meer waarde hechten aan niet materiële
zaken in tegenstelling tot het huidig consumisme, is dus de boodschap.
Minder produceren en vooral ook anders produceren.
Een goed voorbeeld van de stationare
economie in praktijk brengen is het opkomend gedachtegoed van de
zogenaamde “cradle to cradle”- aanpak. De Amerikaans
architect/ontwerper William McDonough en de Duitse ingenieur Michael
Braungart hebben samen het productieconcept “van wieg tot wieg”
bedacht. Basisprincipe hierachter is dat het productieproces
gesloten moet zijn. Afval wordt verheven tot voedsel voor het eigen
proces of dat van een ander product. Ze hebben de logica van de
natuur als basis genomen: niets gaat verloren, alles past in de
gesloten kringloop. Ze vinden de huidige methode van de vergroening
van het productieproces niet genoeg, daar het alleen maar betekent
dat we alleen maar “minder slecht” bezig zijn. De centrale
gedachte van hun filosofie is dat alle gebruikte materialen na hun
leven in het ene product nuttig kunnen worden ingezet in een ander
product. Het eerste verschil met conventioneel hergebruik is dat er
geen kwaliteitsverlies is, en geen restproducten die alsnog gestort
worden. Iets wat bij het hergebruik nog teveel gebeurt. Ze noemen
dit dan ook liever “downcyclen” ipv recyclen: Een voorbeeld is
het reflectorpaaltje langs de weg, afwisselend gemaakt van oude
petflessen of autobanden. De materialen waren op weg naar de stort,
maar krijgen een tweede leven. Klinkt goed, maar in dat leven
sijpelen zwavel en andere schadelijke stoffen de bodem in. Door de
snelle degradatie van het laagwaardige materiaal onder UV-licht
wordt het paaltje bros en vaal. Na enige tijd moet het paaltje
worden vervangen en alsnog gestort. Het resultaat is dus niet de
terugwinning van nuttig materiaal, maar de verspreiding van
gifstoffen en het onbruikbaar maken van hoogwaardig materiaal. Een
paaltje van hoogwaardige, hernieuwbare grondstoffen bestaat. Het
lekt geen gif maar voedt de grond. Na gebruik hoeft het niet te
worden opgehaald, het kan als voedsel worden ontleed door de berm.
Dit paaltje is van hout.
En voor wie denkt dat dit utopische
nonsens is, die heeft het mis. Ze hebben Ford Motor Company en de
Chinese regering er van weten te overtuigen dat hun cradle to cradle
ideologie niet alleen ecologisch verantwoord is, maar ook economisch
zeer aantrekkelijk. Ford’s industrieterrein in Detroit is van een
mega-vervuiler omgetoverd tot een superschone, natuur- en
werknemersvriendelijke fabriek. Voor $35 miljoen minder dan een
conventionele renovatie. Plus een verlaging van de operationele
kosten. Cradle to cradle ontwerp is voor hen geen pr-stunt, maar
keihard zakendoen. McDonough en Braungart onderscheiden zich van
vele ecologische en maatschappelijke ideeën en initiatieven door de
economie en productieprocessen als een gesloten kringloop te
beschouwen.
Duurzame
Ontwikkeling als overlevingsstrategie
Er wordt vaak een beetje laatdunkend gedaan over het concept van Duurzame
Ontwikkeling als zijnde een containerbegrip of te vaag of wat dan ook.
Deels begrijpelijk omdat het woord duurzaam te pas en te onpas wordt
gebruikt om iets mooier of verantwoord te doen klinken. Maar als je het
concept doorgrondt dan kom je uit bij de uitgangspunten hierboven
ruimschoots beschreven. Duurzame Ontwikkeling is heeft ook als
uitgangspunt dat er maar één planeet is met vele mensen (dieren en
planten) die er van en op moeten leven. En liefst nog enkele miljoenen
jaren. En liefst in een zo groot mogelijke harmonie met elkaar. De drie
dimensies van Duurzame Ontwikkeling zijn innig met elkaar verbonden: de
economische, de ecologische en de sociale. De ecologische economie
verbindt niet alleen de eerste twee, maar legt ook sterk een nadruk op de
(her)verdeling van de bestaande grondstoffen cq milieugebruiksruimte. De
wetenschappelijke uitgangspunten van de ecologische economie zijn
onontbeerlijk voor een beleid in de richting van Duurzame Ontwikkeling.
Binnen Duurzame Ontwikkeling wordt
vaak gerefereerd naar drie mogelijke strategieën. Te weten: 1.
Efficiency 2. Sufficiency 3. Redistribution
De eerste strategie is evident, we
zullen efficiënter om moeten springen met onze grondstoffen. Maar
dat is niet de enige oplossing. Een gevaar bestaat dat als de
technologie grondstofefficiënter is dat mensen er meer van gaan
gebruiken. Bv omdat spaarlampen zo weinig energie gebruiken, zetten
mensen hun tuin ook vol met deze verlichting. Energiebesparing is
dan nihil. Dus er zal ook gewerkt moeten worden aan de
“genoeg”-strategie. Een halt toeroepen aan de overdadige
consumptie. En last but not least: herverdeling. Om het wat cru te
stellen: er is nood aan (excessieve) rijkdombestrijding in functie
van armoedebestrijding. Er van uit gaan dat de koek niet groter te
maken is, heeft een louter eenzijdige gerichtheid op
armoedebestrijding door economische ontwikkeling geen toekomst. We
zullen de koek beter moeten verdelen. Groeien daar waar nodig,
krimpen daar waar noodzakelijk.
Natuurlijk is dit een moeilijk te
verkopen verhaal aan politici en andere beleidsmakers, die liever
“positieve boodschappen” verkopen als belastingverlaging,
verhoging van koopkracht, goedkope gezondheidszorg en minder files.
En dit willen ze bereiken door meer economische groei te realiseren.
Een lange termijn visie vraagt echter een gedurfd beleid, waarbij de
limiet van groei, grondstofgebruik en absorptiecapaciteit van ons
afval mee in rekening wordt genomen. Dit is een boodschap waar
kiezers je niet voor om de hals zullen vallen. Maar het is wel
onafwendbaar omdat je niet mee kunt blijven doen aan een race
waarvan zo langzamerhand duidelijk wordt dat hij alleen maar
verliezers gaat opleveren. Duurzame ontwikkeling is een
overlevingsstrategie, geen luxe beleid.
De auteur Leida Rijnhout is Coördinator
bij VODO
Dit
artikel verscheen eerst in Argus
milieumagazine
|